Of ik even wilde opschuiven… Ik keek geschrokken opzij. Ik had al enkele uren aan dezelfde tafel gewerkt middenin in een restaurant; de omzet per uur van mijn tafeltje was inmiddels drastisch gedaald. Ik verwachtte een geïrriteerde medewerker die mij aardig doch dringend verzocht een ander heenkomen te zoeken.
Toen ik de medewerkster aankeek en me bewust werd van mijn omgeving, bleek ik het compleet verkeerd ingeschat te hebben.
Voor mij stond een vriendelijk servicedame die een oudere man en een zwaar gehandicapte jongeman begeleidde. ‘Of ik het tafeltje ernaast wilde bemannen zodat het duo plaats kon nemen aan het gangpad.’ Maar natuurlijk!
Nadat zij zich hadden geïnstalleerd, ging de man de lunch regelen. De gehandicapte jongen bleef achter. Hij was gespierd, had donker haar en licht gekleurde ogen. Ik schatte hem in de twintig. Hij zat voorovergebogen in zijn wagen die het midden hield tussen een rolstoel en een scootmobiel. Hij hing naar links en maakte enkele geluiden. Ik kon er geen touw aan vastknopen. Naarmate hij langer alleen was, werden zijn bewegingen onrustiger. Ik kreeg het gevoel dat hij zich niet op zijn gemak voelde tussen het rumoer in de mensenmassa. Ik wilde eigenlijk niets liever dan een gesprekje aanknopen ter geruststelling. Maar ja, iedereen in dit restaurant leek in zijn of haar eigen wereld verzonken.
En om nu zomaar aan te schuiven bij deze jongeman…
“Vindt hij het vervelend om alleen te zijn?”vroeg ik de oudere man toen hij weer terugkwam. “Ja, hij is niet graag alleen, maar hij heeft ook honger. Het duurde voor hem te lang bij de specialist en dan heeft hij er genoeg van.” Terwijl ik me weer op mijn eigen werkzaamheden richtte, hoorde ik de oudere man rustig kletsen met de jongen. Helaas waren alleen de zinnen van de oudere man te verstaan. “Het is mijn zoon”, antwoordde hij trots, toen ik hem vroeg naar hun relatie.
Vader en zoon waren samen overgebleven nadat moeder zeven jaar geleden was overleden.
Het grote verlies had zijn wissel getrokken op het gezin, dat toch al een bijzonder heftig leven leidde. Gelukkig was vader een nieuwe liefde tegengekomen. Na zes jaar zoeken had hij de moed opgegeven, totdat hij in jaar zeven een zorgzame, zachtaardige vrouw ontmoette. “En zij compenseert op geweldige wijze het verlies van zijn moeder.”
Hun uiterst intelligente zoon bleek te lijden aan een ernstige stofwisselingsziekte die zich op zesjarige leeftijd had geopenbaard. Blind. Het centrale zenuwstelsel liet het afweten. Zijn spieren kregen het zwaar te verduren en hij was veroordeeld tot zwaar gehandicapt leven dat zich op dit moment voor mijn ogen afspeelde. Zijn verstand was dik in orde, al vertoonde zijn leercurve een neerwaartse spiraal.
“Hij begrijpt en hoort alles, maar hij kan nauwelijks nog leren.”
Terwijl ik luisterde, stelde ik me voor dat hij het heerlijk moest vinden om met kinderen samen te zijn. Eerlijk en ongecompliceerd. “Inderdaad!” beaamde de vader. ‘Ik heb ook een dochter en zij heeft een kleindochter van 1,5 jaar. Mijn zoon is gek op haar! Morgen komt ze langs. En – oh, dat is een verrassing dus ik kan het nog niet hardop zeggen – maar ze gaat iets nieuws laten zien.”
Ik kreeg de indruk dat het jonge meisje morgen een geweldige act zou laten zien voor de ogen van de gehandicapte jongeman. Zo mooi. En vol levensvreugde. Dit kleinkind had ook voor opa grote betekenis. “Dan weet je weer waar je het voor doet; waarom het leven zin heeft.”
Zijn ogen schitterden van ontroering.
Na het eten maakten vader en zoon aanstalten om te gaan. Tijdens het gesprek had ik al meerdere malen geprobeerd oogcontact te maken met de jongeman, niet wetende dat hij blind was. “Kan ik hem een hand geven?” “Jazeker”, antwoordde zijn pa. “Hij heet Paul.” Ik schoof richting Paul en legde mijn hand op de zijne. “Dag Paul, wat leuk om jou te ontmoeten.”
Hij kneep in mijn hand…
Alles om mij heen stond stil. Het overvolle restaurant leek alleen nog maar te bestaan uit Paul, zijn vader en ik. Een goudeerlijke, warme handdruk van Paul. Meer kon ik me niet wensen.
“Nou Paul, we gaan. Zeg maar ciao tegen deze dame.” En ineens was daar een duidelijk verstaanbaar ‘Ciao’. Bovendien kneep Paul nog steviger in mijn hand. En alsof dat nog niet genoeg was, liet hij plotseling een geweldige glimlach zien. Paul bleek een innemende en begaafde jongeman te zijn, die op aandoenlijke en grappige wijze contact maakte.
En toen, vertrokken ze.
Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, richtte ik mij weer tot mijn laptop voor mij. Gek genoeg trilden mijn vingers en was het wazig in mijn hoofd. Een brok in mijn keel, goud in mijn hart. Ik keek om mij heen. Iedereen leek nog steeds in zijn eigen wereldje verzonken. En morgen zou dat niet veel anders zijn. Maar, een ding wist ik zeker; dat ‘morgen’ voor Paul en zijn vader een bijzondere dag zou zijn. Want dan zou de kleine meid van 1,5 jaar een koprol maken op de schoot van Paul, voor de ogen van opa. Ik wou dat ik er bij kon zijn.